top of page

Sheep May Safely Graze, Wim Chielens

Mijn hemel blauw met gouden hallen Mijn wolkentorens, ijskristallen Kometen, manen en planeten Aah, Alles draait om mij

Kleinkunstkenners herkennen deze gezwollen frazen allicht. Het zijn de beginzinnen van Pastorale, in het beste geval gezongen door Ramses Shaffy en Liesbeth List. De tekst is van wijlen Lennaert Nijgh, toch wel één van de beste liedtekstschrijvers die we in ons taalgebied hebben gehad. Hij schreef soms in overjaarse vormen zoals rondelen of ballades of dus deze Pastorale. Met een tentoonstelling die de titel Sheep may safely graze draagt, kunnen we er moeilijk omheen dat de Pastorale ook hier aan de orde is. Ook hier kan je wel stellen dat het een overjaarse vorm of een overjaars thema in de schilderkunst is maar net als bij de meeste liedjes van Lennaert Nijgh krijg ik daar geen onbehaaglijk gevoel van melodramatische nostalgie bij. Ik krijg trouwens alleen maar een onbehaaglijk gevoel bij andermans nostalgie, nooit bij mijn eigen zielepotige melancholische heimwee waar ik me laveloos aan overgeef. Maar goed, ik word er dan ook vijftig, dat mag dan. Sven is verdorie veertien jaar jonger! Ja, dan was het wel even schrikken als ik zijn atelier binnenstapte. Je moet geen kunstkenner zijn om vast te stellen dat je tegen doeken aan kijkt die op zijn minst refereren aan het verleden. Laat ik het daar nog even bij houden.

Vooral door de grote doeken, word je als het ware meegezogen in het landschap. Het is overweldigend, niet door de afmetingen maar door het standpunt van waaruit ze zijn geschilderd, alsof je in een draaikolk de holle weg wordt ingetrokken. Het soort doeken waar je haast geen fantasie moet bij hebben om erin te stappen, zoals Erik in zijn insectenboek of Alice in haar konijnenpijp. De houtskolen laten zich iets minder snel lezen. Bij de eerste snelle blik lijken het abstracte, bijna monochrome vlakken. Pas daarna ontwaar je plots een rij hooimijten, een sterrenhemel of een overwoekerd kerkhof. Aan de andere kant van het spectrum heb je dan de tekeningen: haarfijn, verbluffend zuiver, eenduidig realistisch ook, hoewel dat laatste ook weer niet klopt. Er zit behoorlijk wat symbolisme en surrealisme in, die de stammen, takken en twijgen personifiëren tot mythologische wezentjes die bij Tolkien zouden thuiskomen, toen dat nog geen spektakelfilms waren, natuurlijk.

Maar laat ik even terugkeren naar dat refereren aan het verleden. Want dat is toch opmerkelijk, voor een dertiger die enkele tentoonstellingen geleden nog moderne portretten toonde. Nu komen meteen namen als Constable of Turner in ons op. En daarmee schoffeer ik Sven niet want hij start dikwijls vanuit zo’n negentiende eeuws landschap. Achter enkele van die grote doeken zit zelfs een redelijk getrouwe kopie van een doek uit de Hudson River School of andere tijdgenoten. Die kopieert hij haast fotografisch en dan vernevelt hij die via één of ander chemisch procédé waarover je hem zelf maar moet uitvragen, straks. Mocht het je integreren, tenminste. Pas dan gaat hij écht aan de slag, de 21ste eeuwse schilder Sven Verhaeghe. Maar hij pleegt geen moord op de negentiende eeuwse landschapsschilderij. Hij zet ze niet te kakken door er bruut tegenaan te gaan met tekst en coloriet. Nee, hij schept bovenop dat sjabloon zijn eigen ideale landschap, zijn eigen Arcadië. Niet eens een Verwoest Arcadië, zoals bij Komrij, maar een oprecht idyllisch landschap, zoals in de bucolische poëzie of zoals Titiaan het schilderde op de achtergrond van zijn Bacchanalen. Een oprecht mooi gefantaseerd landschap, zonder enige verwijzing naar de uiterst belabberde staat van eender welk landschap op deze brandende of althans bradende aardbol. “Ik voel niet de behoefte om mijn doeken die 21ste eeuwse touch te geven”, zei Sven me. “Ik breng dan ook grote delen van mijn dagen door in een door de mens gemaakt idyllisch negentiende eeuws landschap.”(De Lovie, centrum voor begeleiding van personen met een verstandelijke beperking.) Hij las Jean-Jacques Rousseau en daarna Frederik Van Eeden, Henry Thoreau. Verhaeghe herkent in De Lovie een soort Walden, een utopische gemeenschap in een verzonnen landschap. Hij is zich bewust dat hij deel uit maakt van een eeuwenoud organisme dat we natuur noemen. Zo wil Sven het ons, of althans mij doen geloven. Maar ik ben niet meteen geneigd om erin te lopen. Hij neemt ons in het ootje. Je moet eens zijn film “Notre maitre le feu” bekijken. Het zijn doodgewone beelden van een Borelleviering in Dranouter maar op zo’n manier gemanipuleerd en vooral voorzien van een dreigende soundtrack dat je denkt getuige te zijn van een vreemdsoortig ritueel van één of andere geheime sekte. Diezelfde beangstigende sfeer bekruipt me toch ook een beetje als ik deze houtskolen en zéker de grote schilderijen bekijk. Het is toch een beetje een Arcadië met een hoek af. Eerder Paradise Lost dan Paradise Regained. De menselijke figuurtjes die Sven stoemelings achterin de doeken schildert, zijn geen fluitende herdertjes en stoeiende herderinnetjes. Veeleer verloren gelopen wezentjes die verzwelgen in de overweldigende natuur, die er niet tegenop kunnen, die de natuur onbegrijpend ondergaan, alle rituelen ten spijt. Dat ik hoe ik ze aanvoel, misschien in een poging om ze te begrijpen, om ze betekenis te geven. Of om te bewijzen dat ik me alvast niet beet laat nemen. “De schapen mogen veilig grazen”, zonder vraagteken. Ik weet het niet. “Schafe können sicher weiden”, zegt Bach en wat ie eigenlijk bedoelt is dat de schapen op hun twee oren kunnen slapen omdat de herder goed op hen past én dat dan eigenlijk een metafoor is voor de manier waarop Regenten wohl regieren. Enfin, Wilfried Martens parafrasseerde dat 200 jaar later als: ik hou van dit land, zijn volk en zijn leiders. Tjah, je zou voor minder gaan denken dat niets wat je hier leest en vooral ziet is wat het is.

Ik scheur de rotsen van mijn stralen Verhoog de meren in de dalen en Onweersluchten doe ik vluchten, als de regen valt

Precies, de Pastorale van Lennaert Nijgh had bij momenten ook iets van de Apocalyps.

Wim Chielens

bottom of page